Verhaal

Overstroming 1916 - Jhr. Louis Rutgers van Rozenburg (2)

Burgervader van Eemnes 1907-1936

Fallback Image Profiel Harm Boerma

De rol die burgemeester Louis Rutgers van Rozenburg tijdens de Zuiderzeevloed van 1916 speelde, was voor de Historische Kring Eemnes (HKE) aanleiding om contact te zoeken met M.J. van der Molen, een kleinzoon van de burgemeester en hem de vraag voor te leggen wat voor persoon Louis Rutgers van Rozenburg (1877-1966) - burgemeester van Eemnes van 1907 tot 1936 - nu eigenlijk was. Van der Molen trok veel op met zijn grootvader en heeft zijn herinneringen voor de familie op schrift gesteld. Van der Molen was bereid om enkele herinneringen aan zijn grootvader te delen met het kwartaalblad van de HKE ter gelegenheid van herdenking van de vloed. Louis Rutgers van Rozenburg was een echte burgervader, zo blijkt uit het verhaal van Van der Molen.

door: M.J.  van der Molen

“Hij was al zo lang burgemeester van het dorp, dat de meeste bewoners niet anders wisten. In 1916 had hij een lange nacht, met gevaar voor eigen leven, tussen de bewoners op de dijk gestaan. Gesjouwd met zandzakken om het water tegen te houden, dat Amersfoort al bijna had bereikt. Ze hadden het dorp met zijn vee, weilanden en landbouwgronden kunnen redden en daar ging het hem om. Het was een erebaan, die hem jarenlang meer kostte dan opleverde. Na twintig jaar kwam een standplaats vrij in een grote stad, maar hij verkoos te blijven waar hij zat, bij de mensen met wie hij lief en leed deelde. Zijn woonhuis stond 5 km van het Eemnesser gemeentehuis af, op de hoek van de Nassaulaan en de Prins Hendriklaan in Baarn. Hij liep ’s morgens naar Eemnes de fiets aan de hand, om zich eenmaal ter plekke snel te kunnen verplaatsen. ’s Avonds liep hij dan weer terug, want hij hield erg van wandelen en zo zag en sprak hij onderweg nog menigeen. Van oorsprong een Amsterdamse jongen, vergroeide hij geleidelijk aan geheel met deze gemeente.

Jhr. Louis Rutgers van Rozenburg

Jhr. Louis Rutgers van Rozenburg

 Bijstand

De meesten kende hij bij de voornaam en hij wist vaak hun kindertal en noden. Want het dorp was arm. Het boerenbedrijf was nog geheel handwerk en aan acht koeien en een tuintje had je je handen vol. Hij had de kleine haven al eens op eigen kosten laten uitdiepen. Voor het vissen op paling in de vaarten had je een vergunning nodig, maar velen stroopten illegaal voor eigen gebruik een maaltje bij elkaar. Zo ook Peter G. [bedoeld is Peter Gieskens / red.], die gesnapt werd en gesommeerd werd de volgende dag bij de burgemeester op het gemeentehuis te komen. Hij kreeg te horen dat hij een rijksdaalder moest meenemen, de gebruikelijke boete voor kleine vergrijpen, maar voor Peter het loon van een dag hard werken als knecht op een tuinderij. Op het gemeentehuis werd hem gezegd de jas in de gang op te hangen, alvorens bij de burgemeester binnen te gaan.

Daar kreeg hij te horen dat zijn visescapades niet door de beugel konden. Hij moest beloven het niet weer te doen en tenslotte moest hij de rijksdaalder aan de erbij aanwezige veldwachter afdragen. Terwijl deze verdween, had de burgemeester nog een paar slotopmerkingen, waarna de arme man weer kon vertrekken. Maar toen hij thuis zijn jas over de stoel gooide, rolde er – hoe kon dat nu – de rijksdaalder uit.

Toen na een paar dagen de toedracht de man duidelijk was geworden, bedacht hij een passend antwoord. Op een zomeravond werd er bij de burgemeester op de achterdeur geklopt en daar stond de vergunningloze visser met de dikste paling, die hij de laatste weken had gevangen. Dit geschenk kon de burgervader, die dol op paling was, natuurlijk niet weigeren en hij werd nog levend en wel in een emmer gedaan om de volgende dag gestroopt te worden. Maar ’s nachts klonk er geratel in de bijkeuken. Hadden ze de achterdeur wel dicht gedaan? De burgemeester, gewapend met een stevige koperen kandelaar sloop de trap af. In de bijkeuken wachtte hem een omgevallen emmer en kroop een polsdikke paling op hem af. Een flinke klap met een blok hout voor de open haard beëindigde dit avontuur.

Gerrit van K. was petroleumventer. Zijn kar werd getrokken door een klein paardje. Op een dag zag de burgemeester hem zelf de kar moeizaam langs de huizen voortduwen. Desgevraagd bleek het paardje te zijn overleden en geld voor een nieuw dier had Gerrit niet. ‘Hoeveel dan wel?’, vroeg de burgemeester. “De helft”, zei Gerrit. ‘Dan schiet ik je de andere helft voor’, zei de burgervader, wel wetend dat hij het geld waarschijnlijk niet gauw terug zou zien. Dol dankbaar vond Gerrit een nieuw trekpaardje en als hij zijn weldoener tegenkwam, sloeg hij het beest met de vlakke hand stevig op het achterwerk met de uitroep: ‘die bil is van jou, burgemeester, maar de andere is van mij’.

Gekwetste koningsgezindheid

De familie van burgemeester Rutgers van Rozenburg was zeer koningsgezind en toen dan ook eens een uitnodiging kwam van het Hof om met een aantal andere burgemeesters uit de provincie, ter gelegenheid van Nieuwjaar, Hare Majesteit koningin Wilhelmina op paleis Soestdijk de hand te schudden, ging Louis daar dan ook enthousiast op in. Eén van de andere genodigden was zijn broer Jan Willem, zijn collega die van 1916 tot 1923 burgemeester van Baarn was. In afwachting van het langslopen van de koningin hadden de broers zich links en rechts van alle anderen opgesteld, alwaar een ceremoniemeester hen zou voorstellen.

De koningin begon bij de broer en hoorde de ceremoniemeester zeggen: ‘Majesteit, dit is burgemeester Rutgers van Rozenburg uit Baarn’. Vervolgens kregen de anderen een hand tot ze bij ‘onze’ burgemeester aangekomen waren. ‘Majesteit, dit is burgemeester Rutgers van Rozenburg uit ...’. ‘Ja, ja,’ onderbrak de koningin hem, ‘die heb ik al begroet’. Ze stak de hand niet uit, draaide zich om en liep terug naar de paleisdeur. Aangezien deze koningin nooit tegengesproken wenste te worden, durfde de ceremoniemeester dat in dit geval ook niet te doen en liep hij gedwee achter haar aan naar binnen.

Voor onze burgemeester een grote teleurstelling. Tevens voor alle betrokkenen onbegrijpelijk, omdat toch niet in te denken was de eerste broer na de begroeting snel omgelopen zou zijn om nog eens aan de andere kant te staan. Daar is binnenskamers nog lang over nagepraat.

Burgemeester in ruste

Ook voor hem brak op een gegeven moment de tijd aan om met pensioen te gaan. Maar wanneer hij, zelfs na twintig jaar, nog eens door ‘zijn dorp Eemnes’ fietste, waar hij inmiddels al twee opvolgers had gehad, werd hij al snel herkend en riepen de mensen naar elkaar: ‘Daar heb je de burgemeester!!’

Toen hij tachtig jaar werd en aan huis een receptie hield, kwam een jonge boer uit zijn vroegere gemeente hem hartelijk feliciteren en eindigde met de woorden: ‘Burgemeester, wanneer U negentig wordt, hoop ik u weer geluk te mogen wensen!’ Waarop Rutgers van Rozenburg zei: ‘Jonge vriend, wanneer je gezond leeft en op tijd naar bed gaat, moet je dat kunnen halen!’ Die tweede gelukwens heeft helaas niet meer plaats gevonden. Tot op het laatst bij zijn volle verstand en vol humor, overleed de burgemeester in 1966 rustig en tevreden, 89 jaar oud.

Overgenomen uit: Kwartaalblad Historische Kring Eemnes, maart 2016.