Deze korte beschrijving is even nodig om duidelijk te maken dat de behuizing en de verwarming in de winters nauwelijks voorstelbaar zijn voor de welstand van nu. In de woonkeuken stond een fornuis dat op hout, turf en briketten werd gestookt om het eten te koken en de keuken te verwarmen. In de kamer stond een kachel, en later een kolenhaard, aangesloten op dezelfde centrale schoorsteen als de kacheloven van de keuken. In de kamer werd op eierkolen en antraciet gestookt. De brandstof lag buiten opgeslagen in een kolenhok dat mijn vader heeft laten metselen (vroeger lag dit allemaal in de schuur). De WC was in de bijkeuken, maar die is er later ingebouwd, want aanvankelijk was de WC in een klein huisje boven de sloot achter het huis. We werden als kinderen gewassen in een teil, nadat er eerst een ketel water op het fornuis werd gezet. Kleding werd op dezelfde wijze met de hand gewassen, maar later kwam er een boiler in de keuken.
De slaapkamers waren boven op een grote zolder; één aan de noordkant en één aan de zuidkant. In het midden van de zolder stond de schoorsteen, die met een ijzeren deur ook geopend kon worden (voor het roken van vlees?). Voor ons als kinderen was dat ook de gemakkelijke toegang tot de woning voor Zwarte Piet. De douche is pas later ingebouwd, toen in 1953 het hele huis onder handen werd genomen.
De beschrijving vooraf van deze alledaagse werkelijkheid is nodig om te beseffen wat een strenge winter betekende voor het gangbaar houden van het dorpsleven: gladheid, sneeuw, bevroren sloten en IJsselmeer, het hele dorpsleven lag plat. De woningen met nauwelijks isolatie, de voorzieningen, de kleding, de handel, de voeding, het transport over wegen of water: een strenge winter of pakken met sneeuw hadden een ontwrichtende uitwerking voor de alledaagse bezigheden en behoeften.