Verhaal

Oorlogswinter

Fallback image Ali Keesman- de Graaff

Dit zijn geen warme, maar meer koude herinneringen aan de barre hongerwinter van 1944-‘45

DSC09577.JPG

Het was een ijskoude winter van 1944-’45. Ik was een kind van 12 jaar. Volop oorlog en niets te eten of je te warmen. Bij ons thuis ging het nog wel want vader had een bouwtje (volkstuintje) en werkte bij de brandstofhandelaar Bernard Kuiper op ’t Waaigat. Maar de kolenpakhuizen waren die winter leeg. Wat toen nog aankwam met een spoorwagon was voor het ziekenhuis bestemd en werd soms door de Duitsers ingepikt.

Er lag nog wel kolengruis in het pakhuis. Daar moest toch wat mee te doen zijn, dacht mijn vader, en die ging naar de smid, Co van der Schaft in de St. Jansstraat, om een ijzeren buis te laten maken met een stamper. Hij mengde iets bij het kolengruis en maakte daar een pasta van. Ik moest mee naar het pakhuis om met een schep, precies afgemeten, van die pasta in de buis te gooien. Mijn vader stampte het aan. De buis werd opgetild en het briketje viel eruit op de vloer en moest dan drogen. De hele dag was ik in het ijskoude pakhuis en had dan geen gevoel meer in mijn handen en voeten van de kou. Toen de briketjes droog waren, moest mijn moeder proberen om ermee in de kachel een kolenvuur te maken. Kleine stukjes hout op het rooster en dan een briketje erop en dat ging dan branden. Je werd er niet warm van maar er op koken ging wel een beetje. Het eten werd er in ieder geval wel warm van.

Dit was niet het enige om de oorlog door te komen, want er was aan alles een gebrek. Er moest toch eten op tafel komen. Ik moest ook meehelpen om aardappelmeel te maken want dan kon je het eten toch nog een beetje binden. Mijn vader had een grote rasp gemaakt van een stuk blik, waar hij met een spijker allemaal gaatjes in had geslagen, dan was het aan één kant ruw. Hij had er ook een slinger aan gemaakt om te draaien en het hele geval vastgezet op een tobbe. Mijn moeder aan de slinger draaien en ik drukte de aardappel tegen de ruwe kant en zo raspten we de hele aardappels op. In de tobbe een laag water en dan moest dat zetmeel naar de bodem zakken. Als dat gebeurd was, het water afgieten, en het zetmeel laten drogen. En zo kreeg je aardappelmeel. Op deze manier ging het ook met de suikerbieten. Dat sap moest je dan laten inkoken en dan kreeg je stroop. Een schepje stroop op een stukje brood was toen heel erg lekker.

Later was er ook geen brood meer en geen water. Dat moest je met een emmer halen achter het stadhuis. Daar was een grote regenput. Op een bepaalde tijd ging de kraan weer open en dan gauw een tobbe met water vullen en er zuinig mee zijn.

15 maart 1945: een datum om nooit te vergeten. Ik zat op school en hoorde de vliegtuigen aankomen. Daar was je wel aan gewend in die tijd, maar toen zag ik van die grote sigaren door de lucht en moest je van de meester onder de banken, want het waren bommen en die vielen rondom de haven. Veel mensen en kinderen die buiten waren, en op de werf, zijn omgekomen. Het was een bombardement door de geallieerden, bestemd voor de Duitse oorlogsschepen, maar die werden niet geraakt.

Toch werd het datzelfde jaar vrede, 7 mei 1945 hier in Enkhuizen. Wij stonden allemaal te kijken naar de Nederlandse vlag die op de Zuidertoren werd uitgestoken. Alle mensen zongen het Wilhelmus en dat was heel ontroerend. Oud en jong stonden te huilen van blijdschap.

 

Bewerking en foto|: C. Blok-Plas