Verhaal

Zeilmaken

Hoe werd vroeger een zeil gemaakt?

Geert-Jan Geert-Jan Davelaar icon location Enkhuizen

Het zeilmaken is allerminst een uitgestorven beroep, maar waren het vroeger vissersschepen en handelaars waarvoor een nieuw zeil moest worden gemaakt, het zijn nu wedstrijdzeilers en toerzeilers die nieuwe (kunststof) zeilen nodig hebben.

Sloep uit de VOC-tijd

VOC sloep op het water met handgemaakte zeilen

Zeilmakerij vaak eenmanszaak
In de meeste vissersplaatsen of in de dorpen waar een scheepswerf was, was ook wel een zeilmakerij te vinden. De zeilmakers maakten zeilen en dekkleden die met de hand werden genaaid en noteerden de bestellingen in snijboeken. Daarin werden ook maten van de zeilen, de te verwerken doeken, scheepstypes, opdrachtgevers en prijzen opgeschreven. Die snijboeken zijn daarom belangrijke historische bronnen voor de zeilmakerij, de scheepsbouw en de visserij.

De zeilmakerij bleef kleinbedrijf, vaak zelfs een eenmansbedrijf. Het richtte zich behalve op de vissers ook op de vrachtvaart. Toen de visserij en de scheepvaart geheel op motoren overschakelden, werden veel zeilmakers werkloos. Sommigen legden zich toe op de handel in scheepsbenodigdheden, zoals touw, blokken, netten en olie.

Een zeilmaker werkte met een aantal collega’s ongeveer 1½ week aan een grootzeil en altijd volgens een zeilplan of bestek. Er wordt onderscheid gemaakt in het zeil, de voorlengte (voorlijk), de achterlengte (achterlijk) en de onder- (onderlijk) en bovenlengte (bovenlijk). De vier punten heten rak, nok, schoot en hals.

De zeilmaker werkte op een bank van ruim een meter lang. Aan het eind van deze bank was een aantal gaten aangebracht. Daarin werd het gereedschap opgeborgen. Aan de bank was een zeilhaakje gemonteerd, waarmee het naaien ondersteund werd. Het belangrijkste gereedschap was de zeilplaat, een vit voor het splitsen van touwen, een Zweedse marl-spijker en een scherp, van boven iets gebogen, mes om het zeil te snijden. De gebogen vorm was nodig om het zeil goed om te vouwen.

De zeilmaker werkte met naalden, naar grootte genummerd van nul tot en met vijftien: kleine om zomen te zetten, grote voor de lijken. De lepelnaalden waren nodig om zakken dicht te rijgen. Om de naalden te smeren gebruikte de zeilmaker een vethoorn met talgvet. Om met zijn hand voldoende kracht te kunnen zetten, gebruikte de zeilmaker een zeilplaat of handleer als een vingerhoed. Hiervan bestonden twee uitvoeringen: een lichte om de naden aan elkaar te stikken, en een zware voor het lijken. Na de afwerking werden de zeilen het eerste jaar ‘wit gevaren’. Als de spinpap eruit was, werden de zeilen getaand. Hierdoor kreeg het zeil een roodbruine tint.

Het snijboek mocht vooral niet ingekeken worden door een knecht. De fijne kneepjes werden niet gemakkelijk doorgegeven aan derden. Het vingertoppengevoel van de zeilmaker werd doorslaggevend geacht in het vervaardigen van een goed zeil. Dit geeft het vak iets geheimzinnigs. Uit de verhalen over de zeilmakerij komt vooral de vaktrots naar voren. Voor een deel lag die trots in ‘het geheim van de smid’, maar ook simpelweg in zijn kunnen.

De werkzaamheden van de zeilmaker kunnen in acht stappen worden opgedeeld:
1. Het meten van het zeil. Hierbij hield de zeilmaker rekening met de wensen van de schipper.
2. Het maken van een zeilplan of bestek. Dit is een staatje met cijfers waarin de grootte van elk kleed en de schuinte van elke gilling werd aangegeven. De zeilmaker bepaalde hoeveel bolling hij een grootzeil en een fok geeft en waar hij die bolling aanbracht. De vorm en de bolling zijn van essentieel belang bij de voortstuwing van het schip. Een voorzeil moet meer vlak dan bol zijn. De bolling moet zoveel mogelijk naar voren liggen en het achterlijk moet zo zijn gesneden dat de luchtstroom die uit het voorzeil komt zoveel mogelijk evenwijdig aan de lijzijde van het grootzeil stroomt.
3. Het uitsnijden van het doek.
4. Het aan elkaar naaien van de banen. Het zeil wordt dan in de naden gezet. Het achterkleed als eerste. Er wordt altijd van de achterlengte naar de voorlengte gewerkt. Ook worden er strooklijntjes gezet, dit om ‘bewust’ lengteverschil van kleden op de juiste plaats erin te naaien. De zeilen van botters werden na 1850 gemaakt van zwaar katoen en bestonden uit verticale banen die met de hand aan elkaar werden genaaid. De banen liepen dus evenwijdig aan het achterlijk zodat er geen zwakke zomen door de punten van hoogste belasting liepen.
5. Het aanbrengen van versterkingen aan een zeil. Op de trekhoeken en kwetsbare plaatsen versterkte de zeilmaker de zeilen met dubbelingen. Verder behoorde tot dit onderdeel van het werk het aanbrengen van zomen en het zetten van grommers (ringen van touw ingenaaid in het zeil) en trekkers.
6. Het lijken: dat wil zeggen de lijken om het zeil heen zetten. Hiermee kon de zeilmaker nog meer bolling in het zeil aanbrengen.
7. Het insplitsen van kousen (metalen ogen) en het aanbrengen van leuvers (ogen van touwwerk, de verbinding tussen het voorlijk van een stagzeil en de stag).
8. Het aanbrengen van de rakbanden, kousen en kloten.

Technische vooruitgang
In de visserij vonden de grote technische vorderingen van de negentiende eeuw pas op een laat tijdstip plaats. Vlaardingen had de primeur van het eerste stoomvisserijschip in 1897. Het aantal steeg tot 57 in 1919. In 1901 verscheen de motorlogger. In 1919 waren dat er 25. In 1914 bedroeg het aantal stoomtrawlers 155. Maar het aantal zeilloggers steeg in 1919 nog tot het recordaantal van 610.

De mechanisatie van de textielnijverheid vond in Nederland na 1850 plaats met de grootschalige inzet van stoom in Twente. Daarna maakten vlas en hennepdoek plaats voor katoenen zeilen. De eerste vorm van mechanisatie bij het maken van de zeilen vond plaats aan het eind van de negentiende eeuw met de trapnaaimachine. Ook werd de handnaaimachine gebruikt, maar rond de Zuiderzee duurde het tot omstreeks 1920 voordat deze toepassing voet aan de grond kreeg. Het maken van een grootzeil door meerdere zeilmakers tegelijk duurde ongeveer 12 dagen.

Revolutionair was de ontwikkeling op het gebied van de samenstelling van zeildoek na de Tweede Wereldoorlog. Zeilen van synthetische garens deden hun intrede. Het eerste zeil van dacron (een kunststof) werd in 1952 op de markt gebracht. Dat was het begin van een stormachtige ontwikkeling op het gebied van speciale doeksoorten voor speciale doelgroepen: zeilers, kampeerders, vrachtrijders. Vandaag de dag worden de zeilen vormgegeven met behulp van een computer.

Media