Verhaal

De ‘emigratie’ van een scheepstimmerman naar Limburg

Fallback image Eva Vriend

De eerste keer dat Biethje de Graaf uit Spakenburg zich in het burger stak, was op haar trouwdag. Haar man vond dat beter, omdat ze naar Zuid-Limburg zouden verhuizen. Door de afsluiting van de Zuiderzee raakte hij zijn baan als scheepstimmerman kwijt. Hij werd douanier.

trouwfoto De Graaf

Op zondag kocht Biethje geen melk bij de melkboer. Geen haar op haar hoofd die dat overwoog, ook al deed de rest van het Limburgse dorp dat wel. Haar buren begrepen er niets van. Hoe hield zij dan haar melk een hele dag goed? Een koelkast hadden ze immers niet.

Biethje de Graaf (Biethje van Grietje Piet) was met haar man Jacob de Graaf (Jaap van Geertje van Bartha) meteen na hun trouwen naar het Zuid-Limburgse Meerssen verhuisd omdat hij daar een betrekking had als douanier.

Jacob en Biethje wilden Spakenburg helemaal niet verlaten. Biethje hield van het dorp en haar familie. Het was goed en vertrouwd. En Jacob wilde timmeren, met zijn handen werken, het pek van de werf ruiken. Op zijn veertiende was hij bij scheepswerf Zijl begonnen. Eerst de simpele klusjes, pek smeren bijvoorbeeld, maar al snel werkte hij zich op tot eerste knecht.

Jacob - de jongste zoon in een vissersgezin van tien kinderen – was als twaalfjarige in 1922 nog aan boord gestapt bij zijn vader als ‘derde mannetje’. Maar al snel werd geconcludeerd dat daar te weinig werd verdiend. Bovendien voelde Jacob zich ook meer aangetrokken tot het ambachtswerk op de werf.

Maar doordat de visvangst met de voltooiing van de Afsluitdijk terugliep, was er op de scheepswerf ook steeds minder werk. Jacob's vader kon gebruik maken van de Zuiderzeesteunwet. Als ‘kind van een belanghebbende’ kreeg Jacob voorrang bij sollicitaties op banen bij de overheid. Hij probeerde het bij een werf in Den Helder, het werd een betrekking bij de douane.

Zuid-Limburg, het voelde als een emigratie. Biethje had de klederdracht al klaar liggen voor de mooiste dag van haar leven, een prachtige nachtgrond jak en de kaleminken rok. Jacob vond een burgertrouwjurk nu gepast. Ze trouwde nu in het wit!, met bloemetjes en lintjes in het haar.

Haar hele kledingkast moest Biethje vernieuwen voor de verhuizing. In Limburg kon ze niet in klederdracht rondlopen. Wat zouden de buren daar wel niet van denken? Met de vrouw van dominee De Jong was ze naar een speciaalzaak in Amersfoort (Rintel) getogen. ‘Want mevrouw De Jong had er verstand van,’ legt dochter Gerie Vreekamp-De Graaf uit. Van alle kledingstukken kocht Biethje twee stuks.

In 1938 was het Zuid-Limburgse Meerssen nog diep katholiek. Het gezin behield een abonnement op de Bunschoter Bode en spelde die iedere week. Haar moeder (Grietje Piet) zorgde ervoor dat haar dochter iedere zaterdag een maal verse vis kreeg thuisbezorgd, met een tot de randjes volgeschreven brief. ‘Ze sloeg geen week over,’ weet Gerie.

Alleen in het laatste oorlogsjaar lukte dat niet meer. Limburg was al bevrijd en hoe de oorlog in Spakenburg verliep, was onbekend. Jacob en Biethje maakten zich grote zorgen over hun familie en hun oud-buren. De opluchting was groot toen na de bevrijding bleek dat al hun dierbaren de oorlog hadden overleefd.

Meerssen ligt vlakbij Maastricht. In deze voor hen immens grote stad, waar op straat allerlei buitenlandse talen klonken, gingen de kinderen naar school, omdat er in het dorp geen protestantse school was. Ze kerkten in een kleine Gereformeerde kerk in Maastricht. Alleen als het heel hard regende, gingen ze wel eens naar de hervormde kerk in hun eigen dorp.

Maar het gezin De Graaf leefde niet totaal geïsoleerd. Vader werkte als douanier dagelijks samen met collega’s die uit heel het land waren gekomen. Ook Biethje kreeg een officiële betrekking als beëdigd visiteuse. De mannelijke douaniers mochten namelijk niet zelf vrouwen fouilleren.

Bij een geboorte kwam er gewoon een katholieke kraamhulp bij de De Graafs. In België leerden ze de patates frites kennen, en dat ging moeder zelf ook maken. Tot grote verbazing van hun Spakenburger familieleden. ‘Gebakken eerepels,’ noemden zij het. De familie begreep ook niets van de huzarensalade die Biethje opdiende. ‘Wat is dat?’ klonk het verbaasd. ‘Een artenklikkie?’

Naar een trouwerij droeg Biethje een prachtige jurk, met handschoentjes aan, een ketting en armband om én een roos in haar haar. ‘Dat had in Spakenburg nooit gekund,’ zegt Gerie als ze de onderstaande foto uit 1942 trots laat zien.

anjer in haar moeder Gerie

 

‘Als moeder met haar buurvrouw in Maastricht ging winkelen en die voor Pasen nog even ter biecht ging, bleef moeder rustig achterin de kerk wachten. “Och, maar tien weesgegroetjes en het is weer goed,” zei buurvrouw dan opgelucht. Als moeder dat vertelde, verzuchtte ze wel eens: “Wat hebben die toch een makkelijk geloof.”’

Door de verhuizing werden Jacob en Biethje ‘gedwongen om zelf na te denken, om eigen beslissingen te nemen’, zegt Gerie. Hun manier van geloven, opvoeden, hun ontwikkeling, werd er door beïnvloed.

Hierdoor bracht de periode in Limburg het gezin De Graaf ook goede dingen, concludeert Gerie. ‘We ontwikkelden ons. Wij kinderen, zowel de jongens als de meisjes, moesten van onze ouders naar de middelbare school. Dat was in de jaren vijftig lang niet in ieder gezin normaal, en zeker niet voor meisjes. We werden gestimuleerd om ons best te doen en om onze diploma’s te halen. En we gingen bijvoorbeeld ook vanaf ons zesde naar de tandarts.’

De blik van haar ouders verruimde door de ‘emigratie’. Toch bleef moeder Biethje haar hele leven spreken van ‘twaalf verloren jaren.’ Gerie: ‘Dat bleef ze haar hele verdere leven stug volhouden. In haar ogen was alleen Spakenburg het “beloofde land”.’

Toen vader in 1950 een baan bij het belastingkantoor in Amersfoort kon krijgen, verhuisde het gezin dan ook daarnaar toe. En nadat vader na veertig dienstjaren met vervroegd pensioen kon, ging het gezin in 1967 écht terug, terug naar het ouderlijk huis op de Brink in Spakenburg.

Vader verbouwde de woning wel. Hij maakte er een moderne woning van, met een voordeur en een bel erop. Want dat waren Jacob en Biethje inmiddels zo gewend, dat je niet onaangekondigd binnenliep, maar dat je aanbelde bij de voordeur. De buren vonden het maar ‘hoogmoedig’, zo’n deurbel. Opnieuw werden ze niet begrepen door hun buren, maar nu waren het geen Limburgers, maar hun eigen Spakenburgers.

 

Gerie Vreekamp – De Graaf en Klaas de Graaf vertelden het verhaal van hun ouders tijdens het vertelcafé in Museum Spakenburg, 24 mei 2018.

Foto's: Gerie Vreekamp – De Graaf