Verhaal

De stormramp van 1953

20130907_151629.jpg Corry Blok-Plas

De rol van de vissers bij de februaristorm in 1953.

Jurie 1 (2).jpg

Gestrande kotter

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 raasde er een orkaanstorm over Nederland, samen met het springtij veroorzaakte deze storm fatale dijkdoorbraken, waarna ruim 1800 doden te betreuren vielen.

In verband met de haringvisserij in de zuidelijke Noordzee verbleven veel visserskotters in Zeeland. Zie ook Overwinteren in Breskens. Omdat de storm plaats vond van de nacht van zaterdag op zondag waren de schepen voornamelijk in de havens, van o.a. Breskens en Vlissingen. Zo ook de UK 41 en UK 141, waarvan de bemanning als één van de eersten alarm sloeg omdat zij beschikten over apparatuur om met Radio Scheveningen contact te maken. Ook trachtten zij daarna zoveel mogelijk hulp te bieden. De schipper van de UK 141, Hessel Snoek, kreeg door zijn doortastende optreden de bijnaam de “Admiraal”. Ook werd hij door Enkhuizer vissers nog lang “de redder van Zeeland” genoemd.

Al op zondagmiddag vertrokken de bemanningsleden met bussen vanuit Urk richting Breskens. Zij moesten door de schade aan wegen en dijken via Antwerpen rijden. Toen zij uiteindelijk in Breskens arriveerden troffen zij een aantal kotters op de wal aan. Als gevolg van de storm en het hoge water waren deze op het droge gestrand. Zo ook de UK 169 van Jan de Boer. Hij merkte in de bus al op dat hij er nu eindelijk goed bij kon om de onderkant van zijn schip in de teer te zetten. Zo blijkt maar weer dat ieder nadeel zijn voordeel heeft!

Scan_20170419 (7).jpg


Toen hij rond zijn schip liep zei hij nog: Hoe kan het ook anders met het nummer UK 169: de uitkomst van 13 x 13! Ook twee kotters uit Wieringen waren op de wal terecht gekomen, de WR 7 en de WR 67 en een sleepboot. Een paar dagen later werden zij door een bok uit Terneuzen weer in het water getild.

In de dagen na de storm werd er een organisatie op touw gezet waarbij ook andere vissersschepen uit het IJsselmeergebied, o.a. Wieringen, Enkhuizen en Volendam werden ingezet om hulp te bieden in Zeeland en de Zuid Hollandse eilanden. De Enkhuizer havenmeester Jan Poorta speelde een coördinerende rol in dit geheel. Hij zorgde er o.a. voor dat de schepen geen vertraging opliepen bij de sluizen in Amsterdam. Ook alle te passeren bruggen op de route werden van te voren al open gezet.

febr 1953 4.jpg

 Vissers in konvooi op weg naar Zeeland

Een vijftiental schepen uit Enkhuizen maakten onderdeel uit van deze vloot. In Dordrecht werd de IJsselmeervloot samengevoegd en onder begeleiding van marineschepen voeren de visserslui naar Bruinisse. Omdat de vissersschepen veel diepgang hadden, konden zij op het overstroomde land weinig uitrichten. Deze schepen hebben dan ook geen mensen kunnen redden maar werden voornamelijk ingezet bij het vervoer van dekens en voedsel.

Ook het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen bleef niet achter en stelde een vlet en een sloep met twee buitenboordmotoren ter beschikking. Zie hiervoor Watersnoodramp 1953.

 

Bronnen: “Nederlandse Kottervisserij in beeld 1940 -1960” door J. van den Berg en Enkhuizen en de Watersnoodramp door E.C. de Vries, Steevast 2003.

Foto’s: uit “Nederlandse Kottervisserij in beeld 1940-1960” door J. van den Berg en uit Urker Volksleven.